Blog Eerste Hulp Bij Culturele Ontwikkeling
Het liefst breng ik de zomer lezend door in de schaduw van een boom. Toen ik in het voorjaar een enquête hield over de belangrijkste publicaties over cultuurbeleid en -management van de afgelopen honderd jaar, kreeg ik enkele verrassende suggesties. Een daarvan kwam van Philomeen Lelieveldt, docent kunst- en mediabeleid aan de Universiteit Utrecht. Zij noemde artikelen van Dr. H.E. van Gelder, getiteld Kunstbemoeiing der gemeentelijke overheid I en II. Met de gemeenteraadsverkiezingen in aantocht was ik benieuwd naar de inhoud.
Sociale taak
Hendrik Enno van Gelder werd in 1906 gemeentearchivaris in Den Haag en was vanaf 1912 ook verantwoordelijk voor het Haags Gemeentemuseum. Onder zijn verantwoordelijkheid werd het gebouw van Berlage gerealiseerd dat in 1935 werd geopend. Van Gelder had verschillende nevenfuncties. Voor hem was het museum een middel om cultuuruitingen voor brede lagen van de bevolking toegankelijk te maken en de mensen tot schoonheidsbeleving te brengen. Hiermee kende hij het museum een 'sociale taak' toe, naast de klassieke conserverende en wetenschappelijke taken.
Combine met Boekman
Buiten zijn ambtelijke werk verzorgde Van Gelder publicaties op het vlak van cultuurbeleid en kunsthistorie. Zijn inspiratiebron was de Engelse kunstenaar William Morris met zijn idealen over mens en samenleving. Van Gelder was tijd- en partijgenoot van de Amsterdamse cultuurwethouder Emanuel Boekman. Samen manifesteerden zij zich als pleitbezorgers van meer overheidssteun voor de kunsten. Daar echter waar Boekman dankzij zijn proefschrift (Overheid en kunst in Nederland – 1939) en het gelijknamige kenniscentrum in de herinnering is gebleven (en op de tweede plaats eindigde in mijn enquête over het belangrijkste boek over cultuurbeleid uit de vorige eeuw), is Van Gelder in de vergetelheid geraakt. Ten onrechte, zo bleek mij.
Kunstbemoeiing der gemeentelijke overheid deel 1 verscheen in juni 1922, ruimschoots voordat Boekman met zijn dissertatie furore maakte. Het artikel verscheen in het tijdschrift van de VNG en is ook na bijna honderd jaar nog verassend actueel. Van Gelder benadrukt dat kunst een essentiële functie vervult, omdat de groei en bloei van gemeenten niet alleen een materiele (lees: economische) aangelegenheid is, maar ook een ideëel component kent. Volgens Van Gelder is het belangrijk om het scheppend vermogen van mensen aan te spreken en te benutten om zo het leven lichter, harmonieuzer en meer de moeite waard te maken. Hij stelt daarbij dat het karakter van gemeenten wordt bepaald door de creatieve krachten die erin actief zijn.
Drie doelen van cultuurbeleid
In de geest van William Morris benadrukt Van Gelder dat het niet goed is het leven louter in materiele (= economische) termen uit te drukken. Er moet ruimte zijn voor expressie en een bewustzijn van schoonheid. In het verlengde hiervan definieert hij wat de doelstellingen van het cultuurbeleid moeten zijn. En wat daarbij interessant is, dat is dat we hier al de drieslag kunnen lezen die we vijftig later terugvinden in de Nota Kunst en Kunstbeleid (1976) van minister Van Doorn, een document dat werd (en wordt) beschouwd als een ijkpunt in het denken over cultuurbeleid. Van Gelder noemde drie motieven voor een krachtig optreden van de lokale overheid:
- het bewaren van schoonheid uit het verleden (bij Van Doorn: het in stand houden van culturele waarden);
- het bevorderen van het scheppen van nieuwe schoonheid (Van Doorn: het toegankelijk maken van culturele objecten en manifestaties);
- het toegankelijk maken voor allen van het genieten van oude en nieuwe schoonheid (Van Doorn: participatiebevordering).
Onverminderd actueel
Van Gelder werkte deze elementen uit op een manier die ook nu nog relevant is. Zo benadrukte hij de voorbeeldfunctie van de gemeentelijke overheid, pleitte hij voor een moderne monumentenzorg en zag hij een centrale rol voor de grotere steden op het terrein van de podiumkunsten, mits zij zouden samenwerken en zaken op elkaar zouden afstemmen.
Van Gelder zag de overheid en de kunsten als bondgenoten van elkaar. Hij beschouwde het als krachten die samen konden bijdragen aan het welbevinden van mensen, aan gemeenschapsgevoel (‘mienskip’ zeggen ze in Leeuwarden in het kader van Europese Culturele Hoofdstad 2018) en aan materiele en immateriële vooruitgang. Het kan geen kwaad om die visie weer over het voetlicht te brengen nu er over ca. tweehonderd dagen weer gemeenteraadsverkiezingen zijn.
Het is 25 jaar geleden dat het begrip cultureel ondernemerschap werd gemunt. Het concept werd geïntroduceerd door Giep Hagoort (toen lector Kunst en Economie aan de Hogeschool voor de Kunsten in Utrecht). Hij gaf zijn boek in 1992 de gelijknamige titel mee.
Een centrale these in Hagoort’s boek is dat cultureel ondernemerschap staat voor een “radicale en persoonlijke betrokkenheid bij creatieve processen en programma’s”. Met name het adjectief ‘persoonlijk’ heeft mij altijd erg aangesproken. Hagoort stelde dat persoonlijke betrokkenheid nodig is “om onder vaak zeer moeilijke omstandigheden de continuïteit van de culturele bedrijfsvoering te kunnen handhaven”. Daarmee definieerde Hagoort passie en gedrevenheid als de belangrijkste bronnen op het gebied van cultureel management. Zij vormen de voorwaarden voor datgene wat volgens hem nog hoger moet worden aangeslagen: cultureel leiderschap.
In onze gebureaucratiseerde wereld is het soms moeilijk om te zien hoe belangrijk passie en gedrevenheid zijn. Toch is het juist de persoonlijke betrokkenheid die ervoor zorgt dat er nu en dan met succes door het ijs van het papierwerk wordt heen gebroken. Vaak is volledige geïnvolveerdheid de enige manier om een nieuw initiatief tot stand te brengen. In de afgelopen jaren, die in het teken stonden van recessie en krimpende (cultuur)budgetten, was dat zeker zo. Het succes van initiatieven kwam vaak dankzij de gedrevenheid van één persoon tot stand. Enkele voorbeelden.
Erik Graafstal
In Utrecht Leidsche Rijn werd het prachtige Castellum Hoge Woerd gerealiseerd: een combinatie van een archeologisch museum, een theater en een natuur-educatief centrum. Het pand is een moderne interpretatie van een Romeins fort met wallen van zes meter hoog. In de NRC werd de permanente expositie omschreven als spectaculair. De grote inspirator van het Castellum is Erik Graafstal, archeoloog bij de gemeente Utrecht. Als kind liep hij al in het gebied rond, als tiener deed hij er zijn eerste archeologische vondsten en in 2003 groef hij er beroepshalve een compleet Romeinse rivierschip op, uniek voor Noordwest-Europa. In het decennium na 2003 zette hij zich onvermoeibaar in voor de realisatie van het Limes-museum en nu staat dat er. Zonder de inzet van Erik Graafstal was dit juweel er nooit gekomen.
Jurg, Lammers, Mout, Nijman, Keulemans & Meliani
Ook elders zien we de resultaten van dit soort gedrevenheid. In Enschede waar Wilja Jurg de kunstruimte Tetem succesvol uitbouwde, in Zwolle waar de Yamaha-muziekschool van Eddy Lammers floreert, in Zutphen waar Marco Mout met zijn Kruittoren op een unieke manier het creatieve talent aanspreekt van jongeren die zijn vastgelopen en in De Achterhoek waar de Zwarte Cross vanaf de eerste editie (1.000 bezoekers) dankzij “Tante” Rikie Nijman uitgroeide tot een evenement van 220.000 bezoekers. En vermeldenswaard is natuurlijk ook de Tolhuistuin in Amsterdam-Noord. Alleen dankzij een jarenlange inzet van Chris Keulemans en Touria Meliani lukte het in 2014 eindelijk om de deuren te openen. En kijk eens: nu is het de culturele hotspot van de hoofdstad, met een popzaal, expositieruimte, dansstudio’s en horeca.
Rob Scholte in Den Helder
Aparte vermelding verdient Rob Scholte. Hij vestigde in 2013 een museum in het voormalige postkantoor van Den Helder en gaf de Nederlander daarmee een reden om die stad te bezoeken. In no time toverde Scholte oa bijna 1500 m2 aan verwaarloosde kelderruimte om in een fraaie lichte expositieruimte. Een gigantische klus, waar drie maanden lang met man en macht aan werd gewerkt. Scholte stond met zijn eigen kunst-collectie garant voor het nieuwe museum, vroeg geen cent subsidie en betaalde alles uit eigen zak. En dat in een krimpende provinciestad die te kampen heeft met grote winkelleegstand, malaise en werkeloosheid. En nu blijkt dat de gemeente deze passie wil smoren en zich van zijn meest onbetrouwbare kant laat zien. Graag sluit ik dit blog af met een oproep: steun Scholte’s strijd tegen de middelmatigheid op: http://robscholtemuseum.nl/open-brief-aan-het-college-van-b-w-den-helder-over-het-rob-scholte-museum/
Er wordt voorspeld dat 12 december de dag is met de grootste piek in online omzet van het jaar: € 117 miljoen. Dit jaar groeien de online december-aankopen waarschijnlijk met 13 % ten opzichte van 2015. Ze komen uit op € 5,1 miljard. Een teken dat het shoppen steeds meer op internet plaatsvindt. Nog zo’n indicator: vorig jaar kocht 68% van de mensen cadeaus voor de feestdagen via internet, dit jaar ligt dit percentage op 72%. Deze ontwikkeling is een ramp voor winkeliers, maar een kans voor kunst en cultuur. Hieronder leg ik uit waarom.
Winkelstraten kampen steeds meer met leegstand en in krimpgebieden vechten kleine kernen tegen bevolkingsdaling en het verdwijnen van voorzieningen. Culturele organisaties zoals bibliotheken, kunstencentra, filmhuizen et cetera kunnen hier uitkomst bieden. Met een scala aan activiteiten en een laagdrempelige toegang kunnen zij zorgen voor reuring en dienstverlening.
Goed nieuws voor gemeenten
Gemeentebesturen zoeken nijver naar manieren om de bevolkingsdaling te dempen en de gevolgen van online winkelen tegen te gaan. Ze zoeken impulsen voor hun winkelstraten en substituten voor voorzieningen die al zijn verdwenen: de detailhandel, de horeca, het buurthuis, het bankfiliaal, het postkantoor. Voor deze gemeenten is er goed nieuws: culturele organisaties zijn tegenwoordig breed georiënteerd, kijk bijvoorbeeld naar de openbare bibliotheek. Die doet inmiddels veel meer dan alleen boeken uitlenen. Op allerlei manieren werkt zij aan de persoonlijke ontwikkeling van mensen. Zij leent nog steeds fysieke boeken uit, maar organiseert daarnaast lezingen, zorgt voor taallessen, heeft een cursusaanbod, helpt mensen die niet digivaardig zijn, bestrijdt laaggeletterdheid, ondersteunt vluchtelingen en biedt werk- en studieplekken voor jong en oud.
De bibliotheek doet dit niet alleen. Er wordt samengewerkt met organisaties als het UWV, het COA, de welzijnsorganisatie, het Zorgloket ed. Op steeds meer plekken ontpopt de bibliotheek zich als een plek waar bewoners moeten zijn om zich als burger te kunnen ontwikkelen en manifesteren. Daarbij ondersteunt de bibliotheek mensen op allerlei manieren, wat vaak gebeurt door vrijwilligers. Zij zijn het die het lezen op de basisscholen bevorderen, die boeken bij ouderen langs brengen, die mensen leren hun belastingformulier te uploaden of die als taalmaatje een vluchteling helpen met Nederlands.
Sociale motor
En waartoe leidt dit? Tot bibliotheken maar ook kunstencentra en andere multifunctionele culturele voorzieningen waar het een komen en gaan is van mensen die koffie willen drinken, de krant willen lezen, willen studeren, een vergunning moeten aanvragen (het digiloket), een bijeenkomst willen bijwonen, de taal willen leren, een baan zoeken, een adviseur willen raadplegen. Waarbij het een prachtig gegeven is dat al die culturele instellingen een neutrale plek zijn waar je zomaar naar binnen kunt gaan zonder dat iemand er iets van denkt of vindt. Iedereen mag er zijn en niemand die iets van je moet. Geen wonder dat ze zo’n aantrekkingskracht hebben.
Gemeenten doen er goed aan om hiermee strategisch om te gaan. Culturele initiatieven hebben de potentie om de reuring terug te brengen in winkelstraten die wegkwijnen en in stadskernen die uitdoven. De gemeente hoeft daarvoor maar twee dingen te doen: een centraal gelegen gebouw (liefst een pand met uitstraling) beschikbaar stellen en de culturele organisatie aansporen om zich met behulp van vrijwilligers en partners te ontpoppen als sociale motor. Culturele organisaties maken een woongebied interessant en levendig. En tegelijkertijd kunnen zij een belangrijke samenbindende functie vervullen voor de lokale bevolking als plek van ontmoeting, contact en uitwisseling: belangrijk in een tijd waarin individualisering en culturele diversiteit soms leiden tot vervreemding en segregatie.